Zeeslag
Ooit treinde ik naar Oostende om te dineren,
m’n vezels schreeuwden: ‘Zo relatief is tijd nu
ook weer niet!’, ging toch zitten, staarde er
naar fritten, tomaat-garnaal en de zee.
Uren gesleten om daar retour te geraken
waarvan vele seconden vaarwelwaarts; wij
twee, het buurtplein toen, onverdraaglijk droef
weggedreven uit ons naar mezelf en de zee.
Laatst zei ik tegen mijn buurmeisje – pas
uiteen, de spullenkluwenfase, twee levens
vervlochten, haar ex nu skimonitor in Oostenrijk –
‘Het komt goed, hoe dan ook.’ En de zee,
als een volgehouden aarzeling tussen klank en
betekenis, zichtbaar in haar scharlaken ogen
roder dan vermiljoen, golfsloeg naar sneeuwval.
Hier rest mijmerruimte, klassiekers en altijd de zee.
Campus
De eeuw een prille twintiger – ook dit jaar weerklinkt
een coda van voornemens, drinkgelag en wensen;
gezondheid, blijvend mee zijn met veranderingen,
vreugde en onvergetelijk oerdegelijk onderwijs.
Een evaluerend delibererend proclamerend leraar
komt soms niet verder dan ‘doe zo voort’ of ‘tracht
je alsnog te herpakken’, weet doch vergeet bijwijlen;
les mogen geven aan de jeugd is een hele grote eer.
En zij doen dat goed, meneer – zie ze groeien, langs
taken en toetsen, smerige postkoetspoets en dwars
doorheen het leerplan, daarboven kringelt rook, nee,
wij dulden geen gevape maar laten niemand vallen.
Jullie kunnen al zoveel, ja, leer vooral niet af om te
dromen te streven te hopen te feesten, de meeste
jonge mensen komen armen te kort om te geven –
de toekomst bruist hier, neem ons mee naar vandaag.
Huizen
Gisteren hield Cobain het voor bekeken,
eergisteren schreef Rilke wakkere brieven
die menig voordeur wisten te doorklieven.
Zelf eens teruggelopen langs de huizen
waar ik duizend-en-een nachten sliep
en dito dagen redeloos te dromen liep;
van Violet naar Montebello en Sint-Jozef,
Graaf van Hoorne, Grote Goddaard, Sint-
Laureis, Spijker, Hemelrijklaan en Beeklei,
van ‘23 naar ‘81, languit liggen in een wieg,
nog niks weten, een mensbeeld opbouwen,
van nee naar ja, mijn hartzaken ontvouwen.
Hier nu, voorbij die muren van bakstenen,
radeloze dagdromen en sluiers van kloktijd,
bewoon ik alsmaar grager huis Eeuwigheid.
Huizen (invulversie*)
Gisteren ______________________________1,
eergisteren ____________________________
_______________________________________2.
Zelf eens teruggelopen langs de huizen
waar ik duizend-en-een nachten sliep
en dito dagen redeloos te dromen liep;
van _____________ naar ______________ en
____________________ , ___________________ ,
___________________ en _________________3,
van ‘__4 naar ‘__5, languit liggen in een wieg,
nog niks weten, een mensbeeld opbouwen,
van nee naar ja, mijn hartzaken ontvouwen.
Hier nu, voorbij die muren van bakstenen,
radeloze dagdromen en sluiers van kloktijd,
bewoon ik alsmaar grager huis Eeuwigheid.
*Open met een grote nee1 die ruim in het verleden is blijven staan
als een huis, gevolgd door een ja2 van hetzelfde kaliber. Noteer de
straten3 waarin u woonde, het huidige jaartal4 en uw geboortejaar5.
Ongeschreven aanzoek
Ik zag haar voor het eerst in een kroeg;
de Pallieter, kwart na drie –
tafeldansend, vurig en ervaren.
Laatst zag ik haar weer, ’s avonds vroeg
aan een licht bij Harmonie,
met open dak – die donkerblonde haren.
Ik ben een van haar meer dan tweehonderdduizend
volgers op Instagram –
er is iets met die lach en in die ogen.
Plots pardoes karaoke
in een lift in Amsterdam –
zij is daar, zij heeft het, zij is het, ze weet het.
Ingebeelde afwijzing
“Wat een dwiep, wat een creep, wat een freak,
wat een arme Dagobert;
hij heeft wel iets, maar kan mij toch nooit krijgen.
Hij geeft les in muziek, woord en tekst,
maar het lijkt een introvert;
dat spreekt mij aan, al zal het daarbij blijven.
’t Is een ijsbeer die afscheid nam
van de glazen boterham;
il faut le faire, dat moet men mij niet vragen.
Liever nog verhuis ik dra
voorgoed naar Amsterdam
of spring ik onder een tram, dan te daten met Sam.”