Ongemak | 23

Altijd op mijn ongemak, hoe gaat het toch
met mij, en mijn boomerhart maar bonzen,
die vraag, hoor de ondertonen gonzen,
de eigen stembanden gehuld in taalsmog.

Eeuwig op mijn ongemak, in elk gesprek
dat niet gaat over wat men luidop zegt –
zelfs al meent men er ieder woord oprecht;
de dialoog blijft een skere struikelplek.

Vaak waan ik mijzelf een hinderminister
in een zintuigvehikel zonder stuur,
steevast overprikkeld dan wel verveeld.

Toch meen ik; smalltalk is een leuk register
en elk gezelschap heeft zijn partituur
die telkens opnieuw moet worden gespeeld.

  

Nestje | 24

Klavdia heeft kleintjes, wat maakt me dat fier,
een opsteker voor deze bikepacker;
nog steeds incompleet, nu toch plotsklaps met vier.
Ik gedraag mij als va de verwekker

en heb dit ook wel wat gefaciliteerd,
haar daadkrachtige realisatie;
een daktrap getimmerd, de muursprong geleerd.
Zonder kat naar dier sterilisatie

want net toen was ze weg, hoe time je zoiets,
hoe maak je de dierenarts zo’n toeval diets,
half augustus, met twee lege pollen.

Dat Kairos-moment in Klauwtjes levensreis,
die mogelijkheidszin, maakt haar wereldwijs;
een eigenschap om niet mee te sollen.

  

Verliefdheid | 25

Bibi voelt een verliefdheid godverdomme,
zit hier plots weer doodsbenauwd te schrijven
want weet, dit ploft feller in den lijve
dan duizend granaten en dito bommen.

Het is zowaar een hormonale aflap,
plezant doch ongewenst welteverstaan,
waarom moet het alleen-zijn mij vergaan,
wat is dit voor een ouwe flauwe rotgrap.

Ik skip voorwaar de wending ofte volta,
beantwoord slechts die lach en daarmee basta,
Cupido, neem een ander in de zeik.

Wat begint, ontoevallig, als passeren
gaat over in beminnen en begeren
en eindigt in een onvrij koninkrijk.