Petekind
De eerste die het me vlakaf zegt is hij –
op het krijtbord tekent ie een kat, nee,
verder raden en dan is het weer aan mij,
een witte walvis in de ruitjeszee.
Zeven dagen zijn alras voorbijgegaan –
een poging tot een grote mantelmeeuw,
we zien bizons bij de antilopen staan,
een ijsbeer verdwijnt in de ruitjessneeuw.
“Ik denk dat Wysiwyg niet meer terugkomt.”
Hij zegt het helder, welberaden, prompt,
peilt in mijn ziel of ie daar op doorzicht stuit.
Zelf levend met die waarheid als obstakel
schets ik toch een plaats voor een mirakel,
want wonderen zijn de Seefhoek nog niet uit.