Schommelstoel
Alwaar voorheen houten steenschotten lagen,
verweerd, spiegelglad doch stoer en charmant,
robuust maar rot door vele regenvlagen,
ligt nu, vermengd met zaagsel, droog wit zand.
Klavdia koestert deze tussenfase
van mijn stadstuin onder het hemeldak,
zij waant zich in de Punica-oase;
dertig vierkante meter kattenbak.
Wiegende schommelstoel, wie slaat mij gade?
Metagewijs, uit een staat van genade
stijg ik vertellend op, zonder verweer.
Daar rust een mens, ver boven de evenaar,
indommelend plant hij reeds een perelaar.
Wie weegt zijn hart? De waarheid is geen veer.